Niet vullen, maar poetsen (en flossen)!

Stop met roken en vapen. Doe mee aan Stoptober!

Stoppen met roken en vapen valt niet mee. Maar als je nu eens samen met tienduizenden anderen die eerste stap zet? Doe daarom in oktober mee met Stoptober, de meest succesvolle methode om van je verslaving af te komen.

Holistische tandartsen en hun toverstok

Holisme de baas

Hocuspocuspilatespas, ik wou dat ik een holistische tandarts was. Met de boor als toverstaf de hele mens helen; lichaam en geest. Gaatjesvuller, dokter, zielenknijper en sjamaan ineen. Ik wou dat ik kon toveren!

Maar wat blijkt; ook zonder toverspreuken kan de boor de hele mens helen. Althans, een gezonde mond heeft invloed op de algehele gezondheid en dit geldt ook andersom. Dit is zelfs al aangetoond voor ziektes als diabetes type 2, hart- en vaatziekten en kanker en ook de positieve invloed van een pijnvrije mond en een mooie lach op het geestelijk welbevinden is moeilijk te weerleggen.

We kunnen ons dus gewoon met ons vak bezig houden om holistisch te werken. We hoeven geen arts of psycholoog te worden en we hoeven ons zeker niet te verdiepen in ‘zorg’, waarbij de influencers op social-media de specialisten zijn en waar vooral de fabrikanten van de pillen, poeders en andere prullaria beter van worden. Schoenmaker, houdt u bij uw leest!

Toch is het opvallend dat maar enkele tandartsen zich profileren als een genezer van de hele mens. Misschien is de gemiddelde tandarts wars van pretentie of zijn ze al zo trots een eenvoudige  gaatjesvuller zijn, dat ze al het andere wat we kunnen, liever onbenoemd laten. Bescheidenheid siert de mens.

We zijn dus allemaal holistische tandartsen, al is onze invloed op de algehele gezondheid slechts bijvangst van onze inspanningen in de mond. Ook weten we pas van enkele ziektes dat we er ook echt invloed op hebben, dus misschien is het maar beter om voorlopig niet te koop te lopen met hocus pocus holisme. We kunnen dan wel toveren met onze boor, maar we kennen nog lang niet alle toverspreuken.

Jerry Baas

Behandelen tandartsen patiënten of cliënten?

Quiz
Petje op, wij behandelen patiënten of, petje af, we behandelen cliënten. Petje op toch, want cliënten klinkt zo commercieel! We zijn toch geen winkeliers of stiekum toch wel? Wat is het verschil eigenlijk tussen patiënten en cliënten?
‘Patiënten zijn zorgbehoevend en worden daarvoor behandeld (petje op) en cliënten in de zorg krijgen een behandeling die niet gericht is op genezing van een aandoening of ziekte (petje af).’ Cariës en ontsteking (gingivitis, parodontitis, enzovoort met -itis) zijn volgens mij de enige echte ziektes in ons vak, maar als je niet goed kunt kauwen, lachen of praten levert dat ook een zorgvraag op. Aan patienten geen tekort dus.
Toch zijn er tegenwoordig praktijken waar misschien wel de helft van de omzet wordt gemaakt met preventieve mondzorg bij cliënten, die dus niet zorgbehoevend zijn. Voorkomen is namelijk beter dan genezen en een goed verdienmodel bovendien. Bijna al mijn cliënten gaan in ieder geval regelmatig naar de mondhygiënist of preventie assistent of er nou een tandvlees ziekte is of niet en met als steeds weer terugkerende onderdeel: de mondhygiëne-instructie. Net zolang, totdat er niets meer te verbeteren valt, ze er gek van worden en gaan klagen over betutteling. Doel bereikt.
Er zijn ook praktijken die onder preventieve tandheelkunde nog iets anders verstaan. Daar worden ‘gezonde’ vullingen en kronen vervangen voor nieuwe, mooiere en duurdere exemplaren. Dit is ook een uitstekend verdienmodel, maar levert geen gezondheidswinst op en soms zelfs (weefsel-)verlies. De (onwetende) cliënten worden hier weliswaar niet betutteld, maar wel ingepakt door een als tandarts vermomde winkelier.
Echte preventie zorgt gelukkig wel voor gezondere monden, maar helaas wordt deze winst steeds meer gecompenseerd  door de toegenomen functionele en esthetische wensen van de patiënten. Dus hoe commercieel sommige mondzorgverleners  ook zijn en (preventieve) zorg verkopen aan gezonde cliënten, aan echte patiënten valt nooit te ontkomen.
Mijn antwoord op de vraag (Petje op; wij behandelen patiënten of Petje af; we behandelen cliënten.) is dan ook: ik reken beide goed.
Jerry Baas

Bloed prikken en bloeddruk meten bij de tandarts

Sluipmoordenaar

Prikkoning in de mond, maar bloednerveus er buiten. Ik moet bekennen dat ik nerveus was toen ik de eerste keer een (pieterpeuterig) prikje moest zetten in een vinger voor een druppeltje bloed. Daarna werd het een routineuze handeling, die nodig was om de gezondheid van mijn dochter te bewaken.

Zij heeft namelijk diabetes type 1, een ziekte die (nog) niet te genezen of te voorkomen is. Dit geldt niet voor de meest voorkomende suikerziekte, diabetes type 2. Dat is een sluipmoordenaar met ernstige gevolgen als je er te laat achter komt of er slecht mee om gaat.

Voorkomen is dan beter dan genezen. Als de diagnose bij ouderdomssuiker te laat gesteld wordt, is de inmiddels opgelopen schade helaas niet meer te repareren. Neurophatische pijn en amputaties liggen dan op de loer. Een horrorscenario die je natuurlijk altijd voor moet zijn.

Een andere sluipmoordenaar is een hoge bloeddruk. Ook een ziekte die uiteindelijk ernstige gevolgen heeft, maar die al een tijd aanwezig kan zijn, voor je het door hebt. Als je dan eindelijk eens naar de huisarts gaat met gezondheidsklachten en de diagnose wordt gesteld, dan is het eerste deel van het leed al geleden. Dat wat voorkomen had kunnen worden, door bijvoorbeeld een jaarlijkse preventieve meting bij de huisarts of misschien wel bij de tandarts, waar je toch al regelmatig komt voor het gebitsonderhoud.

Misschien is het helemaal geen slecht idee en zeker het overwegen waard, om voortaan tijdens de tandartscontrole ook nog even een bloedprikje en een bloeddrukmeting te doen. Echte dokters moeten dan natuurlijk een protocol opstellen wie en wanneer er geprikt moeten worden en wat met deze gegevens te doen, maar de uitvoering is in de tandartspraktijk in goede handen. Efficiënt en goedkoop onderzoek kan dan hoge zorgkosten en vooral veel leed voorkomen.

Dat het idee van een gezondheidscheck bij de tandarts, wat al jaren af en toe besproken wordt in tandartsenland, nog steeds niet serieus onderzocht is, zal wel weer met geld te maken hebben. Dat de zorg betaalbaar moet blijven, is logisch, maar dat er steeds wordt ingezet op korte termijn versus lange termijn, curatie versus preventie en scoren versus investeren is kortzichtig en onverstandig. Daar wordt deze prikkoning bloednerveus van.

Jerry Baas

Uitzendbureau’s in de mondzorg

N=1=exit

Handig hoor, al die uitzendbureaus in de mondzorg. Handig voor de werkzoekenden, want eigen initiatief is niet meer nodig, maar ook voor mij als praktijkhouder. Ik zoek, zij vinden. Waar ik ook naar op zoek zou zijn, zij hebben het in de aanbieding; tandartsassistenten die alles kunnen en gedaan hebben (voorbehouden of niet), ZZP-mondhygiënisten die veel meer omzetten dan de gemiddelde tandarts en daar dan slechts 60% van willen opstrijken of one-man-army-tandartsen die op 3 kamers werken en zo single-handedly je omzet verdubbelen en tegelijkertijd het tandartstekort oplossen, mocht daar behoefte aan zijn. Alle smaken hebben ze, om van te watertanden.

Zelf had ik helaas een iets minder goede ervaring met de mondzorgbaan-bemiddelaars, al is het n=1, dus u kunt het direct weer vergeten. Toen ik één keer echt omhoog zat en dringend assistentie nodig had, nam ik maar eens contact op met één van de vele bemiddelingsbureaus. Ondanks de dagelijkse e-mails met het aanbod van de meest fantastische kandidaten, had ik ze tot dan toe altijd links laten liggen, want ik regelde het zelf wel. Wellicht tegen beter weten in.

Weldra kwamen ze op de proppen met een zeer ervaren (want zeer oude) tandartsassistente. Ze was handig aan de stoel, maar onhandig met computers (voordat alleen nog maar de patiëntenkaart op het scherm stond, waren we tien minuten verder). Daarnaast had ze ook nog irreële salariseisen voor wat ze kon en was ze niet inzetbaar voor het aantal uren wat ik had aangevraagd. N=1=exit en dat scheelde ook weer bemiddelingskosten, want ‘no cure, no pay’.

Handig was voor mij toch niet zo handig en onnodig bovendien, want met personeel ronselen heb ik meestal niet zo’n moeite. Mijn meeste sollicitanten komen namelijk via het netwerk van de al bij mij werkzame tandartsen, mondhygiënisten en ook via de studenten mondzorgkunde en tandheelkunde die bij mij in de avond werken. Soms lukt het dan toch niet om een tandarts te vinden en dan is er altijd nog de vacaturebank van de ‘good old’ KNMT. (Heeft de NVM eigenlijk ook een vacaturebank?).

Wat misschien wel heel onhandig van mij is, is dat ik voor nieuwe tandartsassistenten  een voorkeur heb voor kandidaten die het vak nog moeten leren. Dat heeft wel als voordeel dat er altijd heel veel reacties op mijn leerbaan-vacatures (op Indeed) zijn, want ook een vooropleiding van meer dan VMBO vraag ik niet. De selectieprocedure moet ik dan als niet HRM-professional natuurlijk zelf doen, maar dan is de kans wel groter dat de gekozen kandidaat beter bij jou en je praktijk past.

Mijn ervaring is inmiddels, dat de aangenomen talenten het vak in de praktijk, ondersteunt door een online cursus, snel leren en binnen een maand kunnen meedraaien aan de stoel en achter de receptie. Als je iemand een kans geeft, wordt je vertrouwen niet snel geschaad. Ze hebben dan wel geen ‘branch-erkende’ (wie bepaalt dat eigenlijk) opleiding gedaan, maar dat is volgens mij ook helemaal niet nodig of wettelijk verplicht. Het ABC-kwaliteitskeurmerk wat de KNMT nu weer heeft bedacht, is wat dat betreft, net als de KRT, een wassen neus.

Nog steeds lees ik met veel belangstelling het aanbod van de baanbemiddelaars in de vele e-mailbrieven die voorbij komen en verwonder ik me vaak over het aanbod en hoe ze al deze topkandidaten steeds weer weten te vinden. Hier zullen vast veel tandartspraktijken dankbaar gebruik van maken en zodoende de bemiddelaars vorstelijk belonen voor hun goede werk. Handig hoor, al die uitzendbureaus in de mondzorg.

Jerry Baas

De loepbril en microscoop in de tandheelkunde

Ziende blind zijn
Door te kijken kun je zien, maar zie je ook beter, als je beter kijkt? Door een loepbril bijvoorbeeld. Het is in ieder geval opmerkelijk dat ik tegenwoordig nog één van de weinige tandartsen ben, die zonder vergroting z’n patiënten te lijf ga. Zou ik beter ook niet eens 2 van die sterrenkijkers aanschaffen?
Je ziet ook beter als je weet waar je naar moet kijken. Het is toch regelmatig voorgekomen dat ik er bij een onervarener collega (mét jampotglazen) werd bijgehaald om de gemiste zenuwkanalen tijdens de endostart te vinden. Dat mij dat dan vaak wel lukte, gooi ik dan maar op ervaring en wellicht een betere kennis van de anatomie van het gebitselement (ondanks mijn schandalig korte opleiding van 5 jaar), al kan ik me wel goed voorstellen dat als je met versterking in een pulpakamer kijkt, je meer ziet en dus ook beter weet waar je moet zoeken.
Waarom heb ik dan de microscoop die ik 10 jaar geleden kocht, 5 jaar later weer de deur uitgedaan? De reden hiervoor was dat deze niet meer werd gebruikt, sinds de bij mij werkzame tandartsen een loepbril hadden aangeschaft. Maar hoe zat het dan met mijzelf? Puur natuur, zonder versterking, nog net niet op de tast en er toch van overtuigd dat ik voldoende zie om het vak uit te oefenen. Struisvogelpolitiek, wat nodig eens onder de loep moet worden genomen.
Redenen voor mij om geen loepbril te nemen, anders dan de prijs van soms wel 5000 euro, waren tot nu toe een collega die zijn burn-out er aan weet, want zijn hersenen zouden overprikkeld zijn geraakt door de omschakeling van ‘zoom in-zoom uit’. Een andere reden is over-diagnostiek, want je ziet veel meer met vergroting en net als bij digitale occlusie-analyse krijg je dan (te)veel informatie, waarbij het voor de kijker vaak moeilijk is om de hoofd- van de bijzaken te onderscheiden. Uitzoomen en je afvragen of wat er van heel dichtbij niet perfect uitziet, maar wat prima functioneert en geen klachten oplevert, ook een afwijking is, waar je wat aan moet doen, voorkomt dan overbehandeling. ‘Ziende blind zijn’ is een keuze.
Kronen doe je gelukkig met 4 ogen. Als mijn schouder niet perfect glad is, corrigeert de tandtechnicus (of, in het geval van de volume-doppenduwers, de Cerec) dat wel, zodat de indirecte restauraties alsnog perfect passen. Loepbril overbodig, net als voor prothesewerk of orthodontie. Bij vullingen kan ik me voorstellen, dat je met vergroting een veel gladder oppervlak krijgt, omdat je waarschijnlijk vele malen langer polijst, totdat ook in de ingezoomde wereld er geen onregelmatigheid meer te ontdekken is, maar is er voor die extra 15 minuten boenen eigenlijk ook een tarief?
Verbetering van de ergonomie dan? Mijn mondhygiënistes hebben namelijk om die reden een loepbril aangeschaft in verband met nek- en schouderklachten die na gebruik ervan ook flink verbeterden. Tandartsen hebben gelukkig een fysiek veel minder zwaar vak en afwisselender bovendien, zodat wij veel minder snel werk gerelateerde klachten hebben dan onze minder breed opgeleide vakgenoten. Een goede houding, een zadelstoel, assistentie en verlichting is wat dat betreft meestal voldoende voor de tandarts om pijnvrij te kunnen werken.
Je hoeft geen ziener te zijn om te weten dat je met vergroting ook niet alles ziet. Je kijkt dan misschien wel veel beter, maar zie je het ook? In mijn geval is het misschien wel een goed idee om de microscoop weer terug te kopen, al kan ik die paar moeilijke endo’s natuurlijk ook verwijzen naar de om werk verlegen endodontologen in de hoofdstad. Verder stel ik de loepbril nog even uit, want ik denk dat mijn oude ogen bij voldoende verlichting nog steeds het goede van het kwade in de mond kunnen onderscheiden. ‘Het is gezien, het is niet onopgemerkt gebleven’, zoals iemand ooit schreef.
Jerry Baas

Minder is meer

Nooduitgang

Parttime boren is ook boren, maar dan minder. Minder vaak bedoel ik dan, niet minder zoals het tegenovergestelde van beter, want dan zou het slechter zijn. Daar zou ik maar boorvrees van krijgen en dat heb ik niet. Niet meer.
Mijn boorvrees is vrij snel na m’n afstuderen ontstaan. Ik nam toen veel waar voor mentaal of fysiek geblesseerde collega’s en werd geacht om als beginneling hun agenda’s over te nemen. Dat was natuurlijk iets teveel gevraagd voor mij en mijn slachtoffers (ik was in dat eerste jaar liever niet m’n eigen patiënt geweest) en al snel ging ik op zoek naar de nooduitgang. Weg uit de praktijk, weg uit de ellende van te volle agenda’s en mijn eigen geklungel. Het liefst naar iets zonder geboor of waar iemand anders dat deed.
Weldra werkte ik 2,5 dag per week op ACTA en heb ik een tijd lang behandelplannen gemaakt, studenten daarin begeleid en er geen boor aangeraakt. Van het schamele docentensalaris kon je ook toen de huur niet betalen, dus buffelde ik daarnaast noodgedwongen 2 dagen per week in de plattelandspraktijk van mijn vader, waar ik wel mijn eigen agenda kon bepalen, het vak heb geleerd en de tandheelkunde weer leuk begon te vinden.
Deze combinatie van boren en niet-boren, buffelen en uitbollen en doen en denken werkte dus uitstekend voor mij, maar gaf ik op, toen ik een eigen praktijk begon, dat wat iedere tandarts toen, na een tijdje waarnemen, deed en misschien in de nabije toekomst weer gaat doen, dankzij de wet DBA. Dat werd dus weer fulltime boren, want als eigenaar (en schuldenaar) moet je, zeker in het begin, altijd in je winkel aanwezig zijn om omzet te draaien en de kneepjes van het vak van praktijkhouder te leren.
Toen ik na enkele jaren boorvrees kon permitteren, werd het weer tijd voor iets anders naast de praktijk. Een differentiatie ofzo. Eigenlijk maakte het niet uit wat, zolang het maar niet teveel tijd kostte en een goed excuus was om de praktijk weer te kunnen ontvluchten. Gnathologie was drie jaar lang mijn redding, maar daarna moest er toch weer geboord worden toen ik het geleerde in de praktijk bracht bij SBT. Al snel baalde ik weer van de boorvrees en dit keer werd het tijd voor definitieve keuzes. Ik moest de boel maar  eens goed naar m’n hand zetten en waar kan dat beter dan in de eigen praktijk. Dat werd dus: dag SBT en hallo halve dagen in de eigen toko, mede mogelijk gemaakt door boortaak-delegatie aan ZZP-ers.
Parttime boren doe ik sindsdien zonder vrees en met meer plezier dan ooit en ik weet inmiddels: minder is voor mij niet alleen meer, maar ook veel beter!
Jerry Baas

ZZP-ers en de wet DBA

Verkapte loonslaaf

ZZP-ers, doe iets en doe het zelfstandig! Ga ondernemen, zoals een ondernemer betaamt en stop met het gedrag van de gedweëe loonslaaf; van 8 tot 5 en verder niets. Dan ben je gewoon een  werknemer, ook volgens de nieuwe wet DBA.

Als je niet van risico en initiatief nemen houdt, kun je misschien ook maar beter in loondienst. Iedere maand een vast bedrag op je rekening, ook bij ziekte en vakantie en doen wat de baas zegt. Iets waar ondernemers een hekel aan hebben, maar waar velen zich senang bij voelen en goed bij slapen. Een stressloos leven willen we allemaal, maar de ondernemers willen dat wel op eigen voorwaarden.

Dus als de overheid weer eens burgertje wil pesten en komt met maatregelen, die invloed hebben op je werkende en dus ook privé leven, wordt het tijd om risico te nemen en creatief te worden. ‘Out of the box’ denken, zoals dat in een andere taal heet. Op zoek naar mogelijkheden om iets naar je hand te zetten, binnen de mogelijkheden van de wet. Maar beter nog is het om je aan te passen aan de nieuwe situatie, maar dan wel onder je eigen voorwaarden. Dus als de fiscus vindt dat ZZP-ers in de mondzorg eigenlijk helemaal niet ondernemen en dus in loondienst  moeten, dan zou je hier op kunnen reageren door wél iets te ondernemen! Bijvoorbeeld om zelf een praktijk te beginnen, iets over te nemen of je ergens in te kopen.

Een andere mogelijkheid is wellicht om samen met andere ZZP-ers te gaan samenwerken in een eigen maatschap, die diensten levert aan alle tandartspraktijken, waar ze toch al werken. Het ene bedrijf huurt het andere bedrijf in, in plaats van de individuele zorgverleners, zoals het nu is. Op papier verandert er bij de ZZP-maatschap van alles, maar de patiënt zal er weinig van merken. De continuïteit van de zorg blijft zo gewaarborgd, ondanks de bemoeienissen van de staat. Of deze laatste manier van samenwerken ook door de fiscus wordt omarmt, weet ik eigenlijk niet en is voor de ZZP-ers in verkapt dienstverband om uit te zoeken.

De komende tijd worden in ieder geval de mannen van de jongens (en de vrouwen van de meisjes) gescheiden en zullen we getuige zijn van nieuwe initiatieven op het ondernemersfont in tandartsenland. Óf de weinig betrouwbare overheid trekt ook deze keutel weer in, zodat er niets gebeurt en alles blijft zoals het is. Dan was de wet DBA een gemiste kans voor de echte ZZP-tandarts die op het punt stond activiteiten te ontplooien en slechts een paar slapeloze nachten voor de verkapte loonslaaf.

Jerry Baas

Nascholing, niet omdat het moet

Naschoolse opvang

Is de mondzorg een blinde vlek voor de overheid of worden we gewoon genegeerd? Nascholing is in ieder geval voor alle beroepen in de zorg verplicht, behalve voor tandartsen. Alsof we niet voor vol worden aangezien. Academisch geschoold, maar op HBO-niveau opgeleid en daarna de bouwvakker en loodgieter van de mond. Naschoolse opvang overbodig, want wat valt er nog te leren?

Nieuwe ontwikkelingen zijn er natuurlijk wel, maar vooral op technisch terrein of beeld ik me dat alleen maar in, in verband met mijn eigen interesses. De wetenschappelijk vooruitgang, die er heus wel is, ook in de tandheelkunde, wordt door de meeste mondknutselaars dan ook nauwelijks opgemerkt, want minder interessant en toepasbaar. Tandarts wordt je namelijk om met je handen bezig te zijn, al zijn er ook die voor ons vak gekozen hebben voor het geld. De dentale golddiggers.

Er moet natuurlijk geld verdiend worden, om de praktijk draaiende te houden en om te leven, maar als het even kan, moet dat bijzaak zijn. Het vak moet vooral leuk en interessant zijn en niet alleen maar om brood op de plank te krijgen, maar als het even kan om fluitend je pensioen te halen. Hetzelfde geldt voor nascholing. Daar zou je ook alleen aan moeten doen, als het leuk en interessant genoeg is en niet omdat het van de overheid moet. Regelmatig ben ik dan ook ergens te vinden waar er een aantrekkelijk onderwerp wordt behandeld, waar ik kan bijpraten met collega’s en waar er bier en bitterballen zijn. Tegenwoordig kies ik ook regelmatig voor de thuis-variant, waar ik omringd door thuistap en airfryer, slurpend en knagend aan scholing doe in de vorm van een e-learning, webinar of vakliteratuur. Leuker kunnen we het niet maken, wel makkelijker en goedkoper bovendien.

In de tussentijd knutselt tandheelkundig Nederland vrolijk verder en doen we vrijwillig en verbazingwekkend veel en soms zelfs op academisch niveau aan nascholing. Daar hebben wij geen overheid voor nodig.

Jerry Baas

Super-tandartsen en klungelaars

Lulletje rozenwater
Ik wilde als tandarts altijd groots en meeslepend zijn, maar iedere keer als ik weer eens een lezing meemaakte van een restauratief tandarts, ook wel  prosthodontist genoemd, zakte de moed me in de schoenen. Vol bewondering was ik dan meestal ook als ik het werk zag van deze geweldenaren en ook vol verbazing hoe ze daartoe waren gekomen. Het behandelplan gaf dan ook altijd blijk van kennis van alle facetten van de tandheelkunde, waarbij niets over het hoofd werd gezien om maar tot een goed en stabiel eindresultaat te komen, waarbij ik me alleen soms afvroeg of dit dan allemaal voortkwam uit de hulpvraag van de patiënt (terwijl deze misschien alleen maar de hoekopbouw van zijn 11 lelijk vond)?
De uitvoering van het behandelplan, de gebitsmetamorfose, ging me vaak m’n pet te boven door de complexiteit ervan en wellicht door mijn tekort aan restauratieve kennis. Wat dan vooral een hele leerzame lezing had moeten zijn, was dus tegelijkertijd voor mij ook een lijdensweg , waardoor ik soms met gebogen hoofd, als het lulletje rozenwater van de tandheelkunde de zaal verliet.
In de eigen praktijk lijk ik in vergelijking met de prosthodondinges-tandartsen maar wat aan te klungelen, want ik houd ik me vooral bezig met eenvoudige en doelmatige  tandheelkunde. Ik doe dus alleen wat ik snap en kan uitvoeren en waar ik dus bekwaam in ben. Mijn keuzes (en dus ook die van mijn patiënten) zijn dus weefsel besparend (dat scheelt ook ingewikkelde preparaties) en met een voorkeur voor de eenvoudigste en vaak ook de goedkoopste oplossing.
Helaas is dit niet bij alle patiënten mogelijk en soms wil de patiënt meer dat ik ze kan bieden. Dan heb ik gelukkig nog altijd mijn verwijsadresjes naar enkele supertandartsen, die bijna altijd wel een oplossing hebben voor het tandheelkundig probleem waar de patiënt mee zit en waar ik niks mee kan.
Soms zie ik deze patiënten daarna weer terug om het behandelplan van de tandentovenaar te bespreken. Dan leg ik nogmaals het plan in Jip- en Janneketaal uit en vertel daarbij wat volgens mij de voor- en nadelen zijn  van het meestal compromisloze plan wat er ligt. Compromisloos om maar een goed, duurzaam en stabiel eindresultaat te behalen, hetgeen de patiënt, maar ook de verwijzend tandarts van de restauratieve tovenaar verwacht. Wat dat betreft is het best wel lekker om de anonieme huis, tuin en keuken-tandarts te zijn, die zijn of haar patiënten ieder half jaar terugziet en net zo vaak het altijd maar voortdurende behandelplan kan corrigeren en aanpassen.
Groots en meeslepend klinkt natuurlijk hartstikke stoer, en wellicht iets om als tandarts naar te streven, maar voor mij hoeft het niet meer. Daarnaast zijn veruit de meeste patiënten uitstekend geholpen met eenvoudige en doelmatige tandheelkunde, zelfs als deze uitgevoerd wordt door een lulletje rozenwater.
Jerry Baas